Een aristocratische killer
Als een heer van stand – ingevlogen vanuit een ander tijdperk – loopt hij door de tuin. De reiger. Langzaam maar beslist schrijdt hij voort over het gras. Zijn rustige tred is bedrieglijk, want je weet dat hij maar een doel heeft: de vijver. Daar aangekomen houdt hij zich onbewegelijk stil aan de oeverrand. Er zijn maar weinig dieren die zo stil kunnen staan zoals de reiger. Doodstil, in de volle en dreigende betekenis van het woord. Als een standbeeld, hoog en verheven boven het wateroppervlak, is hij aanwezig: soeverein en absoluut. Alleen zijn ogen verraden enig leven. Slechts af en toe lijkt zijn kop even te bewegen, waarschijnlijk om zijn blikveld te verbreden. Maar ook dan weet je het niet zeker, bewoog hij nou, of niet? Hij wacht en wacht. Geduldig. Wij wachten ook, van achter het venster. Je weet dat hij toe zal slaan, al blijf je het onbegrijpelijk vinden dat hij dat vanuit zo’n hoogte kan doen. Het water is nog koud; het meeste leven zit nog diep. De afstand tussen zijn kop en het wateroppervlak moet bijna een meter bedragen. Het lijkt een volstrekt onmogelijke opgave. Maar dan: opeens is het gebeurd. Je hebt het eigenlijk niet goed gezien, zo snel ging het. Vier salamanderpootjes bungelen hulpeloos aan weerskanten van de enorme bek. Met twee schokkende bewegingen slikt hij het diertje door en – voordat je er weer erg in hebt – heeft hij er nog een te pakken. Zijn efficiëntie lijkt meedogenloos. Het is gedaan. Hij neemt een stap terug, verheft zich, spreidt zijn reusachtige vleugels en gaat met enkele grote slagen het luchtruim in. Stil en geïmponeerd blijven wij achter. De majesteit is weer geweest en heeft toegeslagen. Niets zal nog hetzelfde zijn vandaag.