Misdienaar

Van huis uit ben ik niet erg religieus opgevoed. Mijn ouders waren wel katholiek, maar meer vanuit de traditie dan dat ze het geloof actief beleden. Zo werd er alleen gebeden aan tafel als er gasten waren. Op mijn basisschool heerste echter een ouderwets katholiek regime. En ik had een vriendje uit een gezin waar het geloof een grote rol speelde in het dagelijkse doen en laten. Omdat hij op een gegeven moment misdienaar werd, leek het vanzelfsprekend dat ik dat ook zou worden. Het betekende een hele eer. In de buurt was een nonnenklooster met Clarissen. Het klooster had ook een kleine kapel, die plaats bood aan enige tientallen mensen. Hier werd dagelijks de mis opgedragen door pater Severinus Jans, die speciaal daarvoor in zijn Dafje uit het stadsdeel Woensel kwam, waar hij woonde in een mannenklooster. De mis op zondag begon om half tien. Door de week was één misdienaar voldoende, maar op zondag waren er twee nodig. Bij speciale feestdagen soms wel meer. We dienden een half uur eerder aanwezig te zijn in de sacristie om ons voor te bereiden. We kleedden ons dan om, geholpen door een van de zusters. De pater zat meestal in de ernaast gelegen ruimte knielend te bidden. Voor gewone zondagen voldeed een soort zware zwarte jurk met een wit gedecoreerd bovenkleed dat er overheen ging. Een dik koord hield alles bij elkaar. Na het omkleden was het afwachten, maar je kon dan nog wel even een blik werpen in de tijdschriften die onder het keukenblok lagen. Katholieke tijdschriften uiteraard, waaronder ‘De misdienaar’, met stripachtige tekeningen over misdienaars die spannende avonturen beleefden en soms zelfs misdaden oplosten. Als de pater klaar was met bidden kwam hij even gedag zeggen en een kort praatje maken. Voetbal was zijn favoriete onderwerp, maar helaas had ik daar niet veel mee.

Wanneer de mis begon, ingeleid door het orgel, gingen de misdienaars eerst de kapel binnen, gevolgd door de pater. De zusters zongen in koor. Een van de zusters bezat een mooie krachtige en vooral heldere stem, maar er waren er ook enkelen die echt niet goed meekwamen en zelfs tamelijk onzuiver zongen. Het ritueel van de mis was voor de misdienaars niet ingewikkeld. Tijdens de dienst van de tafel moest je wel lang staan, aan weerszijde van het altaar, waarbij één acoliet de rokende wierrookkorf in de handen hield. Toen het eens erg warm was en ik het benauwd kreeg in die zware zwarte jurk, ben ik bijna van mijn stokje gegaan. Gelukkig mocht ik even zitten om bij te komen. De pater stond erom bekend dat hij fraai kon preken. Die goede naam dankte hij volgens mij vooral omdat hij regelmatig gepassioneerd op zijn lessenaar sloeg om zijn woorden kracht bij te zetten. De gelovigen konden het daar dan de komende week mee doen. De kapel was geen parochie in de zin dat je er lid van kon worden, maar genoot door de kleinschalige opzet, de landelijke ligging in een park en vooral door hartstochtelijk prekende pater enige bekendheid en was in trek bij liefhebbers die dus buiten hun parochie ‘vreemd’ gingen.

Het geloof ben ik later kwijtgeraakt toen ik vijftien of zestien jaar was. Eerst beleed ik het nog heimelijk, terwijl ik meedeed met grapjes die klasgenoten maakten over alles wat met de kerk te maken had. Maar langzaamaan kreeg de katholieke traditie en inhoud steeds minder draagvlak in mijn geest. Het gevoel voor katholieke mystiek ben ik echter nooit helemaal kwijtgeraakt. Volgens mij ben ik er duurzaam mee besmet. Dat uit zich niet zo in spiritualiteit, maar meer in esthetische genoegens. Zo kan ik mij bijvoorbeeld minutenlang vergapen aan de erotiserende blik van de engel Gabriël op de Annuciatie van Van Eyck. Voor mij de meest weergaloze uitbeelding van verleiding, tot wat dan ook.